Men noemt mij de maand van het rijmen en dichten,
Dat stemt mij bepaald niet gelukkig.
Ik zie dan kleinogig verkrampte gezichten
Van rijmers, mismoedig en nukkig.
Waar doen ze dat voor? Tja, ik ben Sinterklaasmaand,
Waarin men, rond pakken kadootjes,
Elkaar tot het smikken van veel speculaas maant
Nog druil van te kruidige nootjes.
Met pakjes, surprises, mislukkig gerijmel
Vangt aan mijn zo ‘feestelijk’ leven.
Met boompjes, met lampjesschijn, heilig gezwijmel
Is ’t einde verdroevig omgeven.
Dat slotfeest heet Kerst, en dat is voor de meesten
Ook reden tot uitgavenstijging.
Niet dat er iets loos is met christense feesten,
Maar wel met die veelkoopse neiging.
Gans word ik beheerst door ontzette commercie
En zo zal het altijd wel blijven.
Toch uitte ik snerig mijn schrome aversie;
Gefeest moet men niet overdrijven.
— December. —
Commentaar anno 2010:
Gepubliceerd in KIK (het maandblad van de Tilburgse letterenfaculteit), december 1995.
‘Bijzonderheden’: beetje creatief proberen te zijn met het bedenken van woorden. De elfde regel kan ook worden gelezen als “Met boompjes, met lampjes, schijnheilig gezwijmel”.