Commentaar anno 2010:
Dit gedicht heb ik in 5 vwo (juni 1990) gepubliceerd in de Kèrux Chruseos, het blad van het Coornhert Gymnasium in Gouda. Het is mijn dichtversie van de vertaling van de eerste 100 regels van het eerste boek van de Ilias (van Homerus). De Nederlandse vertaling waarop het is gebaseerd is die waar we in de les mee gewerkt hebben, onder leiding van lerares Carin Veldman.
Qua metrum is het geïnspireerd op ‘The Hunting of the Snark’ van Lewis Carroll: drielettergrepige versvoeten (‘driekwartsmaat’, soms met opmaat), met vier voeten in de oneven regels en drie voeten in de even regels. Het rijmschema is abab cdcd efef, etc.
Na twintig jaar heb ik het dus op internet gezet. Op een paar interpunctiedingetjes na is de tekst geheel intact. Dat houdt ook in dat er tekstueel en metrisch gezien zeker nog wel iets aan verbeterd zou kunnen worden – maar ja, kom op, ik was zeventien, en ik vond het toen al heel wat.
ILIAS – boek 1.
(Mijn vertaling naar die van Veldman. Het is niet aan te raden deze te scanderen, zoals IJsbrands versie van de Aeneas, 2 Kèruxen geleden.)
(Homerus roept de godin [= de Muze – RK 2010] aan iets te vertellen over de aanleiding tot de twist tussen Agamemnon en Achilles, de leiders der Grieken (ook Achaeërs of Argivers genaamd).)
1. Aanhef
Bezing, o Godin, toch de wrok van Achillis
Die de Grieken liet krijgen veel smarten
Die veel zielen zond naar de Hades, die kil is
Die – scheen het – de Grieken wou tarten
Maar die henzelf echter tot buit voor honden
En roofvogel-eten zou maken
Vanaf Agamemnons en Achilles’ zonde
Toen zij, in twist, met elkaar braken.
2. De pijlen van Apollo
Wie bracht hen die twist? ’t Was Apollo, m’n beste
Die door ‘Aga’ niet was bevredigd
En het Griekse kamp met de pest zat te pesten
Want Aga had Chryses beledigd.
Die Chryses, een priester, verlangde zijn kind
Met losgeld kwam hij haar weerhalen
Door Aga geroofd, door hem zo bemind
Met z’n mooie smeek-smeek-verhalen.
Hij smeekte de Grieken, speciaal hen die ’t leidden:
“Ach, sterke, bevallige Grieken
Wilt voor mij mijn dochter Chryseïs bevrijden
Daar jullie het mij mooi verzieken.
Dat heel de Olympus U goed is gestemd
In naam van Apollo, zoon Zeus’.”
De Grieken nu hadden daarmee ingestemd
Alleen Aga vond het niet pluis.
Dat zei hij niet zo, maar bedoelde het wel
Door Chryses eens flink te bedreigen:
“Ga weg, oude man, dit is oorlog, geen spel
Ik zou je aan ’t spit willen rijgen.
Dat doe ik niet, ik ben je nu goed gezind
Ik laat je voor deze keer gaan
Bij haar doe ’k dat niet, hoe je haar ook bemint
Je kunt nu dus beter weer gaan
Anders loopt het slecht met je af. Groeten thuis.”
En bang liep de man langs het strand
Hij bad tot Apollo, van Leto en Zeus
En liep door het vochtige zand.
Hij bad en hij bad en hier volgt zijn gebed
Hij gaf hem nog eerst tig bijnamen
Waarmee ik kan vullen een gans heel couplet
Dus vat ik het hier even samen:
“Luister naar mij, Gij met zilveren bogen
Die iedereen graag mag ontmoeten:
Vervul mij een wens, dat voor mijn tranen mogen
De Grieken door Uw pijlen boeten.”
Zo bad hij tot hem; het gebed werd verhoord
Apollo, vertoornd in zijn hart
Vertrok om de Grieken door een massamoord
Te straffen voor Chryses zijn smart.
Hij ging ergens zitten, vrij ver van het kamp
Terwijl hij zijn pijlen afschoot.
De pest werd voor al deze Grieken een ramp:
Ze vielen met stapels dood dood.
3. Het orakel
De tiende dag na het begin van de ramp
Vond Hera voor ’chilles een plan:
Hij zou een vergadering houden in ’t kamp
Dus dat deed meteen deze man.
Hijzelf sprak als eerste, toen ieder er was
En richtte tot Aga het woord:
“Wij moeten hier weg, weg van deze dood, ras
Anders wordt heel ’t leger vermoord,
Bedwongen door oorlog en pest als wij zijn.
Vragen wij een ziener om raad?
Kan hij ons vertellen, wegens dit gekwijn:
Waarom is Apollo zo kwaad?
Is dat om een eed, om een offer van vee?
Als wij hem eens een offer brachten?
Misschien is bij die geur de godheid tevree.”
Toen zat hij weer – somb’re gedachten.
Toen was daar een waarzegger, Kalchas genaamd (of genoemd)
Die al heel wat wijs had gedaan
Hij was bij geen enkele Griek níét befaamd (of beroemd)
En ging om te spreken ook staan.
Hierbij ging vriend Kalchas het volgende zeggen:
“Achilles, ik zal spreken, waarlijk
Om de toorn van de god volgens mij uit te leggen
Toch is het een beetje gevaarlijk:
Waarschijnlijk wordt er een man boos binnenkort
Die heerst over alle Argivers
Maar als jij mij beschermt als hij kwaad op mij wordt
Heb ik, o Achilles, niets lievers.
Want heeft er een koning ooit last van een woede
Dan is hij daar niet snel van vrij
Dus vraag ik je dringend mij voor hem te hoeden.”
Waarop de Achilles hem zei:
“Kalchas, jij ziener, zeg mij wat je weet
Ik zweer dat ik je zal behoeden
Want voor een waarzegger, ziener, profeet
Ben jij nog altijd een zeer goede.
Er is volgens mij nooit zo’n goede geweest
Zo’n goeie hebben wij nog niet gehad
Ook al ben je voor Agamemnon bevreesd.”
En Kalchas sprak, na moed te hebben gevat:
“Apollo is toornig, een priester vanwege
Die zijn kind Chryseïs kwam halen
Maar die Agamemnon sprak hem toen fel tegen
’Schoon hij ervoor wilde betalen.
U zult dit mooi vrouwmens terug moeten geven
Een offer bij Chrysè kan U ook vast wel kwijt
Dan hoeft U niet langer de dood naast te leven
Dan is god Apollo verzoend en verblijd.”
© I: Homerus
© II: Rhapsoden
© III: C.A.M.T. Veldman
© IV: ik. (juni 1990)
Naar: Homerus – “De Achaeërs verdeeld.”
Uit: de Ilias.
Rutger.
P.S.:
Je mag dus proberen
Om dit te scanderen
Het is echter niet
Aan te recommanderen.
(Dit was een kwatrijn
Maar dan in het klein
En dit zal er denk ik
Ook wel weer een zijn.)