Gele ogen. Een akrostichon.

zaterdag 25 maart 2023

Gods wegen zijn duister en weinig fideel
En vrij slecht begaanbaar per ski.
Dat doet echter weinig af aan dit gekweel –
In elk geval aan zijn magie.

Chaotisch genoeg vormt dit vers één geheel
Het is hier en daar bien écrit.
Ter indekking meld ik: het is het toneel
Van liefde en litt’romanie.

O, Anne-Marie, met je ogen zo geel!
O, ogen vol melancholie!
Reeds grijpt mij de spanning terstond naar de keel
Al elke keer dat ik je zie.

Nooit heb ik je kunnen aanschouwen reëel,
Nochtans voel ik veel sympathie.
Edoch, sensueel merk ik niet al te veel;
Misschien als je zit op mijn knie.

Als eindstrofe van dit poëtisch gestreel
Rest mij nog een regel of drie:
Ik hou van je, wil je, verlang naar je mail
En denk aan jou: Anne-Marie.


Een liefdesgedicht? Nee, dat is het niet, maar zou zou je het misschien wel bijna kunnen lezen; de voorlaatste regel is bewust dubbelzinnig.

Anne-Marie was iemand die net als ik in het tweede kwart van de jaren negentig in de redactie van Ta! zat, een tijdschrift voor mensen die iets met computationele taalkunde deden, zoals mijn studie wel genoemd werd. Ik kwam in 1993 bij die redactie; zij zat er al wat langer in.

De redactie communiceerde vooral via e-mail; we zagen elkaar niet vaak live. Bovendien woonde Anne-Marie in Duitsland, dus áls de redactie al bijeenkwam of gezamenlijke dingen ondernam (zoals mensen interviewen), was zij daar niet vaak bij. Maar we hadden, naast het redactionele werk, vaak leuke en best lange een-op-een-mailwisselingen. Daardoor had ik toch het idee dat we elkaar redelijk goed kenden, en elkaar zeker wel lagen.

Op zeker moment zei ik, als grapje om iets goed te maken: “Ik zal een gedicht voor je schrijven. Wat voor kleur ogen heb je?” Ze antwoordde: “Te veel eer. Maar vooruit: geel.” En op 25 februari 1994 stuurde ik haar bovenstaand acrostichon. Ik had haar op het moment dat ik het schreef dus inderdaad nog nooit gezien, zoals in de vierde strofe staat (dat “elke keer dat ik je zie” net daarboven is dus een grapje, zeg ik er even bij). Dat ik veel sympathie voor haar voelde, klopt ook.

O ja, ik schreef destijds nog acrostichon, omdat ik ooit had besloten om in woorden met een Griekse herkomst de letter c voor de k-klank zo veel mogelijk te vermijden.

Nog een ontboezeming: de beginregel heb ik niet zelf verzonnen. Die komt uit een gedicht dat klasgenoot Eric J. en ik op de middelbare school hebben geschreven, en de eer van die regel komt geheel aan Eric toe (al had die hem misschien ook weer van iemand gejat – Bob den Uyl of zo). Maar de vervolgregel “en vrij slecht begaanbaar per ski” heb ik dan weer zelf bedacht, en die vind ik nog steeds best grappig.

Het metrum is gebaseerd op dat van The Hunting ot the Snark van Lewis Carroll. Ik ontdekte dat aan het eind van de middelbare school en vond het meteen een erg fijn metrum om in te dichten. Zie ook de Ilias. ;-)

Advertentie

S.C.-essay

vrijdag 24 maart 2023

[precieze titel volgt nog]

Als leraren vergaderen
Dan stroomt, omdat dat nu zo past,
Het bloed van sport door d’ aderen
Van iedere gymnasiast

Hij schrijft, zo gauw aan hem een pen is,
Zich in voor praktisch elke sport:
Balt volley, schaakt en tafelt tennis
Opdat hij kampioen(e) wordt

Maar zij die dit organiseren
Wil ik met dit gerijmd essay
Tot in den eeuwigheid vereren:
Lang leve, léve de S.C.!

Dit gedicht gaat over de sportcommissie van mijn middelbare school, die een paar keer per jaar een sportdag organiseerde. Die commissie heette kortweg de S.C. Ik had geen specifieke behoefte om die in het zonnetje te zetten; ik geloof dat ik vooral een woordgrapje met essay en S.C. wilde uithalen. Waardoor er overigens meteen rijk rijm in de laatste strofe zit, maar dat mag in zo’n geval (vind ik).

Taalkundige opmerking: dat zij in de eerste regel van de slotstrofe moet grammaticaal gezien eigenlijk hen zijn, maar dat vond ik destijds gek klinken – en dat vind ik eigenlijk nog steeds, ook al weet ik dat het eigenlijk ‘juister’ is. En tot in den eeuwigheid klopt ook niet, met dat den voor een vrouwelijk woord, maar daar was ik toen ook niet zo mee bezig.

O ja, in zo gauw aan hem een pen is klinkt de echo van een Latijnse constructie door. In plaats van habeo pennam kon je in het Latijn ook zeggen mihi est penna. En zo rijmt het leuk op (tafel)tennis. Overigens kloppen balt volley en tafelt tennis niet met elkaar qua constructie, maar dat maakt verder niet uit.