Gods wegen zijn duister en weinig fideel
En vrij slecht begaanbaar per ski.
Dat doet echter weinig af aan dit gekweel –
In elk geval aan zijn magie.
Chaotisch genoeg vormt dit vers één geheel
Het is hier en daar bien écrit.
Ter indekking meld ik: het is het toneel
Van liefde en litt’romanie.
O, Anne-Marie, met je ogen zo geel!
O, ogen vol melancholie!
Reeds grijpt mij de spanning terstond naar de keel
Al elke keer dat ik je zie.
Nooit heb ik je kunnen aanschouwen reëel,
Nochtans voel ik veel sympathie.
Edoch, sensueel merk ik niet al te veel;
Misschien als je zit op mijn knie.
Als eindstrofe van dit poëtisch gestreel
Rest mij nog een regel of drie:
Ik hou van je, wil je, verlang naar je mail
En denk aan jou: Anne-Marie.
Een liefdesgedicht? Nee, dat is het niet, maar zou zou je het misschien wel bijna kunnen lezen; de voorlaatste regel is bewust dubbelzinnig.
Anne-Marie was iemand die net als ik in het tweede kwart van de jaren negentig in de redactie van Ta! zat, een tijdschrift voor mensen die iets met computationele taalkunde deden, zoals mijn studie wel genoemd werd. Ik kwam in 1993 bij die redactie; zij zat er al wat langer in.
De redactie communiceerde vooral via e-mail; we zagen elkaar niet vaak live. Bovendien woonde Anne-Marie in Duitsland, dus áls de redactie al bijeenkwam of gezamenlijke dingen ondernam (zoals mensen interviewen), was zij daar niet vaak bij. Maar we hadden, naast het redactionele werk, vaak leuke en best lange een-op-een-mailwisselingen. Daardoor had ik toch het idee dat we elkaar redelijk goed kenden, en elkaar zeker wel lagen.
Op zeker moment zei ik, als grapje om iets goed te maken: “Ik zal een gedicht voor je schrijven. Wat voor kleur ogen heb je?” Ze antwoordde: “Te veel eer. Maar vooruit: geel.” En op 25 februari 1994 stuurde ik haar bovenstaand acrostichon. Ik had haar op het moment dat ik het schreef dus inderdaad nog nooit gezien, zoals in de vierde strofe staat (dat “elke keer dat ik je zie” net daarboven is dus een grapje, zeg ik er even bij). Dat ik veel sympathie voor haar voelde, klopt ook.
O ja, ik schreef destijds nog acrostichon, omdat ik ooit had besloten om in woorden met een Griekse herkomst de letter c voor de k-klank zo veel mogelijk te vermijden.
Nog een ontboezeming: de beginregel heb ik niet zelf verzonnen. Die komt uit een gedicht dat klasgenoot Eric J. en ik op de middelbare school hebben geschreven, en de eer van die regel komt geheel aan Eric toe (al had die hem misschien ook weer van iemand gejat – Bob den Uyl of zo). Maar de vervolgregel “en vrij slecht begaanbaar per ski” heb ik dan weer zelf bedacht, en die vind ik nog steeds best grappig.
Het metrum is gebaseerd op dat van The Hunting ot the Snark van Lewis Carroll. Ik ontdekte dat aan het eind van de middelbare school en vond het meteen een erg fijn metrum om in te dichten. Zie ook de Ilias. ;-)