De paashaas

zaterdag 24 juli 2010

Door puur toeval vond ik in juli 2010 een van de eerste gedichten terug die ik ooit geschreven heb. Het stond in ’t Schakeltje, de schoolkrant van mijn lagere school in Oudewater, nét voor de paasvakantie van 1982. Dat betekent dat ik nog net 8 was toen ik het schreef (want in die paasvakantie werd ik 9). Ik was compleet vergeten dat ik het had geschreven.

De paashaas.

De paashaas komt weer in Nederland,
Met ongeveer twintigduizend eieren in zijn mand.
Misschien heeft hij er nog vééél meer.
Maar ’k zou het niet weten mevrouw en meneer.
“Dag, paashaas”, Dat zegt de meneer.
“U hebt alweer eieren en nóg meer!”
“Ja, meneer”, zegt de haas met een kraakstem.
“Die komen állemaal van de hen!”

Versje van Rutger Kiezebrink (zelf verzonnen)
Klas 3.

De paashaas (gedicht 1982)

Advertentie

Klaagzang van december

zondag 11 juli 2010

Men noemt mij de maand van het rijmen en dichten,
Dat stemt mij bepaald niet gelukkig.
Ik zie dan kleinogig verkrampte gezichten
Van rijmers, mismoedig en nukkig.

Waar doen ze dat voor? Tja, ik ben Sinterklaasmaand,
Waarin men, rond pakken kadootjes,
Elkaar tot het smikken van veel speculaas maant
Nog druil van te kruidige nootjes.

Met pakjes, surprises, mislukkig gerijmel
Vangt aan mijn zo ‘feestelijk’ leven.
Met boompjes, met lampjesschijn, heilig gezwijmel
Is ’t einde verdroevig omgeven.

Dat slotfeest heet Kerst, en dat is voor de meesten
Ook reden tot uitgavenstijging.
Niet dat er iets loos is met christense feesten,
Maar wel met die veelkoopse neiging.

Gans word ik beheerst door ontzette commercie
En zo zal het altijd wel blijven.
Toch uitte ik snerig mijn schrome aversie;
Gefeest moet men niet overdrijven.

— December. —

Commentaar anno 2010:
Gepubliceerd in KIK (het maandblad van de Tilburgse letterenfaculteit), december 1995.
‘Bijzonderheden’: beetje creatief proberen te zijn met het bedenken van woorden. De elfde regel kan ook worden gelezen als “Met boompjes, met lampjes, schijnheilig gezwijmel”.


Alliteratuurlijk (versie 1990)

vrijdag 9 juli 2010

Lusteloze liefdesliedjes
Doen mij dalen diep in smart
Maar naar mooie melodietjes
Hunkert hevig heel mijn hart

Levend licht uit lege luchten
Schildert schier als schim mijn schat
Zozeer zit ik zacht te zuchten
Stil verstomd de stenen stad

Kwil je kwasi-kwijlend kwellen
Laat me, lieverd, laat me nou
’k Wilde je alleen vertellen
Dat ik nog steeds hou van jou

Commentaar anno 2010:
Geschreven in (waarschijnlijk) 1990, voor de Kèrux Chruseos, het blad van de leerlingenvereniging van het Coornhert Gymnasium in Gouda. Het ging me in de eerste plaats om de mooie alliteratie, maar ook inhoudelijk is het een verhaal dat iets zou kunnen betekenen.

Ik heb later een versie geschreven waarin ook de laatste twee regels alliteratie bevatten.
O, en voor wie het opvalt: ‘verstomd’ in de achtste regel is met een d, omdat het hier als voltooid deelwoord bedoeld is.


Ilias (boek 1)

maandag 5 juli 2010

Commentaar anno 2010:

Dit gedicht heb ik in 5 vwo (juni 1990) gepubliceerd in de Kèrux Chruseos, het blad van het Coornhert Gymnasium in Gouda. Het is mijn dichtversie van de vertaling van de eerste 100 regels van het eerste boek van de Ilias (van Homerus). De Nederlandse vertaling waarop het is gebaseerd is die waar we in de les mee gewerkt hebben, onder leiding van lerares Carin Veldman.
Qua metrum is het geïnspireerd op ‘The Hunting of the Snark’ van Lewis Carroll: drielettergrepige versvoeten (‘driekwartsmaat’, soms met opmaat), met vier voeten in de oneven regels en drie voeten in de even regels. Het rijmschema is abab cdcd efef, etc.

Na twintig jaar heb ik het dus op internet gezet. Op een paar interpunctiedingetjes na is de tekst geheel intact. Dat houdt ook in dat er tekstueel en metrisch gezien zeker nog wel iets aan verbeterd zou kunnen worden – maar ja, kom op, ik was zeventien, en ik vond het toen al heel wat.

ILIAS – boek 1.

(Mijn vertaling naar die van Veldman. Het is niet aan te raden deze te scanderen, zoals IJsbrands versie van de Aeneas, 2 Kèruxen geleden.)
(Homerus roept de godin [= de Muze – RK 2010] aan iets te vertellen over de aanleiding tot de twist tussen Agamemnon en Achilles, de leiders der Grieken (ook Achaeërs of Argivers genaamd).)

1. Aanhef

Bezing, o Godin, toch de wrok van Achillis
Die de Grieken liet krijgen veel smarten
Die veel zielen zond naar de Hades, die kil is
Die – scheen het – de Grieken wou tarten

Maar die henzelf echter tot buit voor honden
En roofvogel-eten zou maken
Vanaf Agamemnons en Achilles’ zonde
Toen zij, in twist, met elkaar braken.

2. De pijlen van Apollo

Wie bracht hen die twist? ’t Was Apollo, m’n beste
Die door ‘Aga’ niet was bevredigd
En het Griekse kamp met de pest zat te pesten
Want Aga had Chryses beledigd.

Die Chryses, een priester, verlangde zijn kind
Met losgeld kwam hij haar weerhalen
Door Aga geroofd, door hem zo bemind
Met z’n mooie smeek-smeek-verhalen.

Hij smeekte de Grieken, speciaal hen die ’t leidden:
“Ach, sterke, bevallige Grieken
Wilt voor mij mijn dochter Chryseïs bevrijden
Daar jullie het mij mooi verzieken.

Dat heel de Olympus U goed is gestemd
In naam van Apollo, zoon Zeus’.”
De Grieken nu hadden daarmee ingestemd
Alleen Aga vond het niet pluis.

Dat zei hij niet zo, maar bedoelde het wel
Door Chryses eens flink te bedreigen:
“Ga weg, oude man, dit is oorlog, geen spel
Ik zou je aan ’t spit willen rijgen.

Dat doe ik niet, ik ben je nu goed gezind
Ik laat je voor deze keer gaan
Bij haar doe ’k dat niet, hoe je haar ook bemint
Je kunt nu dus beter weer gaan

Anders loopt het slecht met je af. Groeten thuis.”
En bang liep de man langs het strand
Hij bad tot Apollo, van Leto en Zeus
En liep door het vochtige zand.

Hij bad en hij bad en hier volgt zijn gebed
Hij gaf hem nog eerst tig bijnamen
Waarmee ik kan vullen een gans heel couplet
Dus vat ik het hier even samen:

“Luister naar mij, Gij met zilveren bogen
Die iedereen graag mag ontmoeten:
Vervul mij een wens, dat voor mijn tranen mogen
De Grieken door Uw pijlen boeten.”

Zo bad hij tot hem; het gebed werd verhoord
Apollo, vertoornd in zijn hart
Vertrok om de Grieken door een massamoord
Te straffen voor Chryses zijn smart.

Hij ging ergens zitten, vrij ver van het kamp
Terwijl hij zijn pijlen afschoot.
De pest werd voor al deze Grieken een ramp:
Ze vielen met stapels dood dood.

3. Het orakel

De tiende dag na het begin van de ramp
Vond Hera voor ’chilles een plan:
Hij zou een vergadering houden in ’t kamp
Dus dat deed meteen deze man.

Hijzelf sprak als eerste, toen ieder er was
En richtte tot Aga het woord:
“Wij moeten hier weg, weg van deze dood, ras
Anders wordt heel ’t leger vermoord,

Bedwongen door oorlog en pest als wij zijn.
Vragen wij een ziener om raad?
Kan hij ons vertellen, wegens dit gekwijn:
Waarom is Apollo zo kwaad?

Is dat om een eed, om een offer van vee?
Als wij hem eens een offer brachten?
Misschien is bij die geur de godheid tevree.”
Toen zat hij weer – somb’re gedachten.

Toen was daar een waarzegger, Kalchas genaamd (of genoemd)
Die al heel wat wijs had gedaan
Hij was bij geen enkele Griek níét befaamd (of beroemd)
En ging om te spreken ook staan.

Hierbij ging vriend Kalchas het volgende zeggen:
“Achilles, ik zal spreken, waarlijk
Om de toorn van de god volgens mij uit te leggen
Toch is het een beetje gevaarlijk:

Waarschijnlijk wordt er een man boos binnenkort
Die heerst over alle Argivers
Maar als jij mij beschermt als hij kwaad op mij wordt
Heb ik, o Achilles, niets lievers.

Want heeft er een koning ooit last van een woede
Dan is hij daar niet snel van vrij
Dus vraag ik je dringend mij voor hem te hoeden.”
Waarop de Achilles hem zei:

“Kalchas, jij ziener, zeg mij wat je weet
Ik zweer dat ik je zal behoeden
Want voor een waarzegger, ziener, profeet
Ben jij nog altijd een zeer goede.

Er is volgens mij nooit zo’n goede geweest
Zo’n goeie hebben wij nog niet gehad
Ook al ben je voor Agamemnon bevreesd.”
En Kalchas sprak, na moed te hebben gevat:

“Apollo is toornig, een priester vanwege
Die zijn kind Chryseïs kwam halen
Maar die Agamemnon sprak hem toen fel tegen
’Schoon hij ervoor wilde betalen.

U zult dit mooi vrouwmens terug moeten geven
Een offer bij Chrysè kan U ook vast wel kwijt
Dan hoeft U niet langer de dood naast te leven
Dan is god Apollo verzoend en verblijd.”

© I: Homerus
© II: Rhapsoden
© III: C.A.M.T. Veldman
© IV: ik. (juni 1990)

Naar: Homerus – “De Achaeërs verdeeld.”
Uit: de Ilias.

Rutger.

P.S.:

Je mag dus proberen
Om dit te scanderen
Het is echter niet
Aan te recommanderen.

(Dit was een kwatrijn
Maar dan in het klein
En dit zal er denk ik
Ook wel weer een zijn.)


Ode aan mijn koffiezetapparaat (versie 1998)

maandag 5 juli 2010

Wanneer ik ’s ochtends wakker word
Dan check ik alles – voor de sport:
Mijn bed, nog altijd veel te kort,
De kamerplant, nog niet verdord,
Mijn kamer, stevig als een fort
[Herstel:] Mijn kater, stevig als een fort
(Dat krijg je van twee flessen port),
Mijn kamer als een strandressort,
Mijn foto van de Trondheimsfjord,
Waarop de zon de zee in stort,
Mijn alledaagse kloffie …

Dat mens dat naast me verder knort,
De poes, die net zo stevig snort,
En in de keuken staat een bord
Met mijn ontbijt – het lijkt wel gort
Plots merk ik dat er iets aan schort …
God, wat heb ik zin in koffie!


Ode aan mijn koffiezetapparaat (versie 1996)

maandag 5 juli 2010

Wanneer ik ’s ochtends wakker word
Dan maak ik dadelijk rapport:
Mijn kamerplant, nog niet verdord,
Mijn bed, nog altijd veel te kort,
Mijn kamer, stevig als een fort,
M’n alledaagse kloffie.

Dat mens dat naast me verder knort,
Mijn foto van de Trondheimsfjord,
Waarop de zon de zee in stort,
En wat er allemaal nog schort
Aan dat ontbijt hier op m’n bord
… God, wat heb ik zin in koffie!


De eerste mug

vrijdag 2 juli 2010

Het leek een stofje, maar het was
De eerste mug van dit seizoen
Vloog in mijn kamer, onbewust
Dat hij daar niet gewenst zou zijn

De eerste mug, nog jong en fris
De lente was er ook voor hem
(Of misschien was het wel een ‘zij’
Ik weet niet waar je dat aan ziet)

De eerste mug, zo jong en speels
Ontweek drie keer die grote hand
Maar werd geraakt, en niet eens vol
– Een schampschot – en was vleugellam

Hij zweefde neer, beduusd, verdoofd
En werd meteen weer opgepakt
Een straal heet water uit de kraan
De eerste mug in het riool

Toelichting:
Geheel en al waar gebeurd. Om precies te zijn op 21 maart 1995, toen ik in Trondheim woonde en ik op mijn kamer in het prille lentezonlicht opeens een mug ontwaarde. En ik hou niet van muggen.

Voor de verandering zit er geen rijm in, maar het is wel metrisch. Ik denk dat ik hiertoe geïnspireerd ben geraakt door het lange gedicht ‘Hiawatha’s Photograp­hing’ van Lewis Carroll, van wie ik in die tijd het verzameld werk aan het lezen was. Wat het aantal versvoeten per regel betreft is mijn ge­dicht hetzelfde opgebouwd als dat van Carroll, op één ding na: ‘Hiawatha’s Photographing’ is geschreven in trocheeën (vers­voeten met eerst een beklemtoonde en dan een onbe­klemtoonde letter­greep), mijn gedicht is in jam­ben (precies het omgekeerde van trocheeën).


De moraal van dit alles

vrijdag 2 juli 2010

_

Al dicht ik nog zo goet …
I’ll never be a poet.

_